Pagina in opbouw

Onderduik is een  onderschatte vorm van illegaliteit. Weinig beschreven, maar het belang voor joden of wie weigerde in Duitsland de oorlogsindustrie te ondersteunen, is nooit betwijfeld. Van de 1800 onderduikers die Dirk Bons naar een schuiladres bemiddelde heb ik (nog) geen verhaal. Wel van mijn twee zwagers, ze weven enige humor in hun herinneringen.

,,De hele straat wist het’’

Een van de betere volkswijken kun je Nieuw Krispijn in Dordrecht nu noemen, voor de oorlog habitat voor de gegoede burgerij. De welstand was herkenbaar aan veel siermetsel- en smeedwerk en glas-in-lood. In de Alexanderstraat kwam Harry Post in 1943  ter wereld, in een steeds verder ontregelde en geterroriseerde samenleving. In dit gezin bleef een kind altijd welkom, maar het werd druk met deze achtste bewoner in een huis met drie slaapkamers. Daaronder twee onderduikers.

Inschikken was niet nodig voor de eerste. Broer Pleun  negeerde de oproep zich te melden voor Arbeitseinsatz. Hij behield zijn bed, wel werd een schuilplaats onder het kruipluik gemaakt. Met vloerbedekking die zich snel liet weg- en terugschuiven.

,,Er kwam later een vroegere klasgenoot van Pleun bij’’, weet Harry. Als baby niet uit eigen waarneming, maar het werd later aan de huiskamertafel voldoende opgerakeld. ,,Zijn naam ben ik kwijt, maar zijn ouders kwamen vragen of er nog een onderduiker bij kon. Zij en mijn ouders kenden elkaar van de kerk.’’

Drie slaapkamers voor een gezin van zeven is al krap, een achtste gaf nog meer ruimtegebrek. Harry haalt zijn  schouders op over dit inleveren van comfort: ,,Er stond beneden nog een dubbel bed in een alkoof.’’

Harry’s ouders hadden het vooral druk met de voedselvoorziening in de hongerwinter. Wat hem het meeste bijstaat is de foto uit 1945 van een broodmagere man, die zichzelf nogal eens een boterham onthield om de kleine kudde in leven te houden.

Van stress was in de herinneringen nauwelijks sprake. Harry: ,, Die jongens sliepen meestal gewoon boven, er was altijd genoeg gelegenheid onder het huis te vluchten. Ze maakten overdag gewoon een wandelingetje buiten. De hele straat wist ervan, maar ze zijn nooit verraden. Er waren razzia’s, maar mijn broer en zijn maat zijn nooit gevonden.’’

Grinnikend blikte de familie terug op invallen, waarbij zus Jannie, in de twintig, werd toegesnauwd: ,,Waar is uw man? Die moet er zijn met die baby!’’ Het kostte soms moeite de indringers ervan te overtuigen dat de kleine broertje Harry was in plaats van een zoontje. Eenmaal overtuigd werd verder niet meer gezocht in huis.

Zonder honger de oorlog door geroeid

De Dordtse Wolwevershaven is niet zo lang als de Amsterdamse stadskanalen, de (pak)huizen doen niet onder voor de grachtenpanden van de hoofdstad. Ze was in 2015 decor van de eerste koningsdag van deze eeuw,  in 40-45 waren de bewoners beter af dan de rest van de randstad. Dankzij Gijs van Weezenbeek, een landbouwingenieur die nabij het Damiatenbolwerk, het havenhoofd woonde.

Zoon Reer was 7-12 jar oud in WO2. Een schoolkind, dat geregeld verzuimde. De rossige krullenbol mocht met oudere broer Ebbo avonturieren, daarbij het gezin, onbekende gasten en de buurt foerageren.

Thuis was er ruimte zat voor onderduikers. ‘’Ons huis had wel achttien kamers’’ vertelt Reer. Je kon bij wijze van spreken verstoppertje spelen voor de Duitsers.

,,Er zaten altijd minstens twee en vaak drie onbekende mannen bij ons mee te eten’’, staat hem bij. Namen herinnert Reer zich niet en het gezelschap wisselde nogal eens van samenstelling. Wat niet veranderde was de zogeheten schijnwand op zolder, een muurtje twee meter voor het echte einde van de  zolder. Viel niet op in de enorme diepte van het pand, zeker als een razziacommando al in zoveel kamers heeft lopen zoeken. Daar sliepen de onderduikers veilig.

,,Mijn vader was hoofdinspecteur van de werkverschaffing en had veel contacten met boeren, vooral in de Hoeksewaard. Hij zamelde bij hen geregeld een paardenwagen vol aardappels en graan in. Als hij naar het veer van ’s Gravendeel mende, zat een Duitse soldaat op de bok, met geweer, voor de bescherming.’’

Op de veersteiger tegenover Dordrecht laadde Gijs met zijn zoons alles over. De jongens moesten de tonnen zware aak, een soort ‘vrachtroeiboot’, naar het havenhuis zes kilometer verderop roeien. Niet de haven in, het herenhuis grensde achter aan de Oude Maas, met een balkon boven de rivier. De zakken werden door een luik het balkon op gehesen en in de grote garage opgeslagen

Werd het menu niet eenzijdig? Nee hoor, vader Gijs had ook contacten in de Brabantse Bieschbosch. Twee keer in de week roeiden de broers, soms met een vriend, door het Wantij, een riviertje door het Eiland van Dordt, en door twee sluizen naar de uitgestrekte rietlanden van het vloedbos rond Lage Zwaluwe. Daar haalden ze de buit op van palingvissers en eendenkooikers. Zo waren de boys ook altijd druk met palingroken en eendenplukken, moeder Annie Haremaker maakte talloos veel overuren aan het fornuis.

Ze roeiden ook naar het noorden, Alblasserdam, om kazen te halen. In fors beladen boten, vooral zwaar voor kids in de groei. Al vroeg ontwikkelde Reer dikke eeltlagen op zijn handen, hij toont hun oorlogsontberingen door ze tegen elkaar te drukken. Ze blijven een ovaal, de muizen krijgt hij niet tegen elkaar.  Lastig bij het fijnere handwerk, maar deze trainingen leverden de broers wel topprestaties op in het wedstrijdroeien. Reer vijf keer landskampioen, Ebbo deed in 1959 mee aan de Europese Kampioenschappen.

Gijs van Weezenbeek had niet alleen in de ommelanden van  Dordrecht goede contacten, ook in de stad. Zo regelde hij dat destilleerderij Wijers enkele honderden flessen jenever bracht, voor nog slechtere tijden in depot aan de Wolwevershaven. Handelswaar, waarmee de jongens naar rijnaken op een ankerplaats in de Oude Maas roeiden, om zakken zout te kopen van eenvoudige Duitse soldaten, die voor de schnaps van kinderen graag door de knieën gingen.

,,Mijn vader was zo’n geweldige organisator’’, memoreert Reer en noemt dan een grens. ,,Altijd onderduikers in huis, maar meer niet. Hij kende wel mensen uit het verzet, hoor, maar deed gewoon niet mee. Hij vond het belangrijker de onderduikers door de oorlog te helpen, om voedselvoorziening voor hen, ons gezin en de Wolwevershaven in stand te houden.’’

Iedereen mag twijfelen, ik niet. De ene zwager is terughoudend bij zulke herinneringen, de andere vertelt graag bloemrijk. Maar die laatste fantaseert niet een grotere verzetsrol voor zijn vader. Als ik ooit in een archief aanvullingen op de feiten ga zoeken, zal dat nauwelijks ter controle zijn, maar om bijvoorbeeld foto’s te zoeken. Hun ouders behoorden tot een kleine minderheid. Leuke keuzes van mijn zussen.eze geven wel een indruk )


e Bosatlas zoekt Reer voor de interviewer nog eens naar wateren rond Dordt waar hij in de oor